twijfel je ook tussen hen en hun?
Veel mensen die met liefde voor schrijven bezig zijn, lopen vroeg of laat tegen dezelfde vraag aan: wanneer gebruik je nu hen en wanneer hun? Zelfs ervaren taalgebruikers aarzelen soms, omdat het verschil niet altijd vanzelfsprekend voelt. Toch zijn er duidelijke regels die je helpen de juiste keuze te maken.
In dit artikel ontdek je stap voor stap hoe je hen en hun correct gebruikt, met praktische voorbeelden die je direct kunt toepassen in je eigen teksten.
het belangrijkste verschil tussen hen en hun
Om het verschil helder te krijgen, is het handig om één basisregel goed te onthouden. Daarna kun je uitzonderingen en twijfelgevallen beter plaatsen.
hen gebruik je als lijdend voorwerp
Je gebruikt hen als het gaat om een lijdend voorwerp, dus als je kunt vragen: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp? Denk aan zinnen waarin iets met mensen gebeurt, of waarin mensen het ‘ondergaan’.
Voorbeelden:
Ik zie hen morgen weer.
De leraar helpt hen met de opdracht.
We hebben hen uitgenodigd voor het feest.
In al deze zinnen zijn de mensen het lijdend voorwerp: ze worden gezien, geholpen of uitgenodigd. Daarom kies je voor hen.
hun gebruik je als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
Je gebruikt hun als meewerkend voorwerp, wanneer je kunt vragen: aan wie of voor wie gebeurt er iets? Belangrijk is dat er dan géén voorzetsel direct vóór staat.
Voorbeelden:
Ik geef hun een raadsel om op te lossen.
Ze vertelt hun een spannend verhaal.
We sturen hun straks de uitslag.
In deze zinnen krijgen de mensen iets: een raadsel, een verhaal, de uitslag. Je kunt steeds denken: ik geef iets aan hen, maar zonder het woord aan te gebruiken, schrijf je: hun.
hen na een voorzetsel
Een veelgemaakte fout ontstaat als er een voorzetsel in de buurt komt. Hier helpt een extra deel van de regel: na een voorzetsel gebruik je altijd hen.
Voorbeelden:
Ik loop met hen mee naar huis.
Ze maakte zich zorgen om hen.
We dachten veel aan hen tijdens de toets.
De voorzetsels met, om en aan trekken hier dus hen aan. Zodra er een voorzetsel direct vóór staat, is hun niet meer juist.
een handige controletruc
Twijfel je in een zin? Probeer de zin dan eens om te bouwen naar een vorm met aan hen. Kun je die logisch gebruiken, dan heb je waarschijnlijk met een meewerkend voorwerp te maken en is hun zonder voorzetsel juist.
Voorbeeld:
Ik geef hun een tip.
Controle: ik geef een tip aan hen.
Dit klopt, dus je schrijft: Ik geef hun een tip.
Maar:
Ik zie hen morgen.
Controle: ik zie morgen aan hen – dat klinkt niet goed.
Hier is hen dus lijdend voorwerp en blijft hen staan.
schrijven met vertrouwen
Wie met liefde voor de Nederlandse taal schrijft, wil zinnen bouwen die prettig lezen én grammaticaal kloppen. Door de kernregels rond hen en hun goed te leren kennen, voorkom je twijfel en corrigeer je jezelf sneller. Hoe vaker je erop let tijdens lezen en schrijven, hoe natuurlijker de juiste vorm gaat aanvoelen. Zo groeit je taalgevoel stap voor stap, en kun je je aandacht weer richten op wat je echt wilt doen: verhalen, teksten en raadsels schrijven die raken.