Een kleine verwarring in het Nederlands
In gesproken taal hoor je vooral de woorden hij en zij, maar zodra je gaat schrijven duiken ineens andere vormen op: zijn, haar, hem, hun. Voor veel taalgebruikers voelt dat onlogisch. Waarom zeggen we hij en zij, maar schrijven we zijn en haar? En wanneer kies je welke vorm?
In dit artikel duiken we met liefde voor schrijven in deze kleine, maar hardnekkige verwarring. Je ontdekt niet alleen de regels, maar vooral hoe je ze soepel in jouw eigen teksten toepast.
Persoonlijke voornaamwoorden: hij en zij
De woorden hij en zij zijn persoonlijke voornaamwoorden. Ze vervangen een zelfstandig naamwoord en geven aan over wie of wat je het hebt. Je gebruikt ze als onderwerp van de zin. Dat zie je in zinnen als: hij leest een boek of zij maakt een raadsel.
Als onderwerp zijn hij en zij vrij eenvoudig. Je kunt ze vervangen door een naam en de zin blijft kloppen. In plaats van hij kookt kun je ook zeggen: Thomas kookt. In je hoofd kun je deze truc gebruiken als controle: kun je hij vervangen door een naam, dan heb je met een onderwerp te maken.
Bezittelijke voornaamwoorden: zijn en haar
Zodra het niet meer gaat om wie iets doet, maar om van wie iets is, veranderen hij en zij in andere woorden. Dan kom je uit bij bezittelijke voornaamwoorden: zijn en haar. Ze geven bezit of verbondenheid aan. Je gebruikt ze in zinnen als: zijn boek ligt op tafel of haar idee was verrassend.
Let erop dat zijn en haar altijd bij een zelfstandig naamwoord horen. Het zijn als het ware kleine aanwijzers die laten zien bij wie dat zelfstandig naamwoord hoort. Zonder zelfstandig naamwoord erachter is de zin meestal niet compleet of verandert de betekenis.
Hem en haar: niet meer het onderwerp
Naast zijn en haar bestaat ook hem als vorm van hij. Deze gebruik je wanneer het woord niet het onderwerp is, maar bijvoorbeeld een lijdend voorwerp. Je ziet dat in zinnen als: ik bel hem morgen of zij ziet haar in de verte. In beide gevallen ontvang je als lezer de handeling, je voert die niet uit.
Een handige test: stel jezelf de vraag wie doet iets? Het antwoord is altijd het onderwerp. Alles wat niet actief iets doet, maar iets ondergaat, krijgt meestal de vormen hem of haar.
Een praktische schrijfcheck
Stap 1: zoek het onderwerp
Bedenk eerst wie of wat de handeling in de zin uitvoert. Dat woord wordt hij of zij, of je vervangt het door een naam. Dit helpt je voorkomen dat je hem gebruikt waar eigenlijk hij hoort. In spreektaal sluipen daar vaak fouten in, die je op papier beter vermijdt.
Stap 2: kijk of er bezit in de zin zit
Gaat het niet om wie iets doet, maar om van wie iets is, dan kies je tussen zijn en haar. Staat er direct erachter een zelfstandig naamwoord, zoals tas, idee of telefoon, dan is de kans groot dat je een bezittelijk voornaamwoord nodig hebt.
Door tijdens het schrijven bewust te schakelen tussen hij en zij als onderwerp en zijn, haar en hem daarbuiten, wordt je tekst helderder, preciezer en prettiger leesbaar. En precies dat is waar liefde voor schrijven om draait.