Waarom is d of t aan het eind zo lastig
Bijna iedereen twijfelt weleens: is het word of wort, loopt of loopd? In spreektaal hoor je nauwelijks verschil tussen een d en een t aan het eind van een werkwoord. Toch maakt het in geschreven Nederlands veel uit. Een verkeerde eindletter kan een tekst onprofessioneel of slordig laten ogen, zelfs als de rest van je zinnen keurig klopt.
Gelukkig hoef je geen eindeloze rij regels uit je hoofd te leren. Met een paar eenvoudige stappen kun je vrijwel altijd bepalen of je een d of een t nodig hebt. In dit artikel lopen we die stappen rustig langs, met heldere voorbeelden die je meteen in je eigen teksten kunt toepassen.
Stap 1: is het tegenwoordige tijd of voltooid deelwoord
Voordat je naar de laatste letter kijkt, moet je weten met welk soort werkwoordsvorm je te maken hebt. De twee vormen die het vaakst voor twijfel zorgen, zijn de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord.
Tegenwoordige tijd herkennen
Je hebt te maken met de tegenwoordige tijd als de handeling nu, regelmatig of in de nabije toekomst gebeurt. Vaak staat er dan een tegenwoordig werkwoord in de zin, zoals ik werk, hij loopt of zij hoort. Deze vorm komt voor zonder hulpwerkwoord. Er staat dan geen woord als hebben, zijn of worden direct voor.
Voltooid deelwoord herkennen
Bij een voltooid deelwoord staat er meestal een hulpwerkwoord voor, zoals heb, heeft, hebben, is of zijn. Voorbeelden zijn: ik heb gewerkt, zij is verhuisd, we hebben gelachen. De vorm met ge-, ver-, be- of ont- is dan het voltooid deelwoord.
Stap 2: persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Als je hebt vastgesteld dat het om de tegenwoordige tijd gaat, bepaalt het onderwerp of je een d of t schrijft. De basis is de ik-vorm. Van werken maak je ik werk, van lopen maak je ik loop, van worden maak je ik word.
Regel voor jij, hij, zij en het
Bij jij, hij, zij en het voeg je in principe een t toe aan de ik-vorm. Zo krijg je jij werkt, hij loopt, zij wordt. Twijfel je tussen d of t, kijk dan naar de ik-vorm. Is die ik word, dan wordt het met jij: jij wordt. De d blijft dus bestaan en daar komt een t bij.
Let op bij jij achter de persoonsvorm
Wanneer jij achter het werkwoord staat, gebruik je alleen de ik-vorm. Je schrijft dan: werk jij, loop jij, word jij. Er komt geen extra t bij, ook al voelt dat soms wel zo.
Stap 3: d of t in het voltooid deelwoord
Bij een voltooid deelwoord kies je tussen d of t met behulp van het welbekende ezelsbruggetje 't kofschip of een van de varianten daarop. Je kijkt dan naar de laatste medeklinker van de stam van het werkwoord, niet naar de klinker of naar de hele infinitief.
Laatste medeklinker van de stam
Neem het werkwoord werken. De stam is werk, de laatste medeklinker is k. Die letter komt in 't kofschip voor, dus krijgt het voltooid deelwoord een t: gewerkt. Bij worden is de stam word, met d als laatste medeklinker. Die staat niet in 't kofschip, dus schrijf je geworden met een d.
Zie je een hulpwerkwoord voor het werkwoord staan, controleer dan altijd of je met deze stap de d of t kunt bepalen. Na wat oefening zul je merken dat je bijna automatisch de juiste eindletter kiest.