Het verschil tussen 'd' en 't' aan het einde van werkwoorden
In de Nederlandse taal komen veel mensen weleens in de war over de juiste schrijfwijze van de uitgang van een werkwoord: is het nu met een 'd' of een 't'? Dit is een klassiek taalraadsel en een belangrijk onderdeel van onze spelling. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe je kunt bepalen of je een werkwoord eindigt met een 'd' of een 't'.
Hoe herken je een stam plus 't'?
De stam van een werkwoord is de infinitief zonder -en. Bij het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd komt er bij 'jij', 'hij', 'zij' en 'het' vaak een 't' achter de stam. Bijvoorbeeld: van het werkwoord 'werken' is de stam 'werk'. Je schrijft dus: hij werkt, zij werkt. De 't' hoort bij de derde persoon enkelvoud.
Let op bij omgekeerde volgorde
Wanneer de persoonsvorm vóór het onderwerp staat, vervalt de 't' vaak niet. Maar zodra de volgorde verandert, zoals in vragen, kan dat verwarring opleveren. Bijvoorbeeld: 'Werkt hij vandaag?' is correct met een 't', maar bij 'Hij werkt vandaag' is de 't' ook aanwezig. Bij 'Werk jij vandaag?' valt de 't' weg omdat 'jij' ná het werkwoord komt; schrijven we 'werkt jij' dan is het fout.
Wanneer schrijf je een 'd'?
De 'd' komt vooral voor bij de verleden tijd en in het voltooid deelwoord van werkwoorden waarvan de stam eindigt op een klinker uit 'vervoegde'. Je kunt gebruikmaken van het 't kofschip-regeltje. Als de laatste letter van de stam in 't kofschip voorkomt (t, k, f, s, ch, of p), dan krijgt het voltooid deelwoord een 't'. Zo niet, dan gebruik je een 'd'.
Voorbeeld met werkwoord 'leiden'
De stam van 'leiden' is 'leid'. De laatste letter, de 'd', zit niet in 't kofschip. Dus het voltooid deelwoord is: hij heeft geleid. In de verleden tijd: hij leidde. Als je twijfelt, gebruik dan ook de verleden tijd van een soortgelijk werkwoord zoals 'beiden'. Als het 'beidde' is, weet je dat het met een 'd' is.
Een handige tip voor twijfelgevallen
Als je echt twijfelt of het een 'd' of 't' moet zijn, spreek het werkwoord dan hardop uit in de verleden tijd of gebruik een hulpwerkwoord zoals 'hebben'. Bijvoorbeeld: ik heb gehoopt of ik heb gehoofd? Oorlogt het woord vanzelf? Dan weet je wat juist is. Gehoopt klinkt goed, gehoofd niet. Dan schrijf je: ik heb gehoopt, met een 't'.
Taal raakt iedereen
We merken dat deze spellingkwestie voor veel Nederlanders een struikelblok is. Niet gek, want onze taal zit vol uitzonderingen en regels die soms op elkaar lijken. Door regelmatig te oefenen met werkwoordspelling en gebruik te maken van ezelsbruggetjes als 't kofschip, wordt het vanzelf eenvoudiger. En vergeet vooral het plezier niet dat taal je kan geven. Spellen is niet alleen correct willen zijn, maar ook liefde voor woorden tonen.