hen of hun: waarom is het zo lastig?
Weinig woorden zorgen voor zoveel twijfel als hen en hun. Zelfs mensen die verder heel netjes schrijven, voelen vaak een kleine paniek opkomen zodra ze een zin moeten maken met deze twee. Dat is begrijpelijk, want de regels lijken ingewikkeld en worden niet altijd even duidelijk uitgelegd.
Toch valt het mee als je de kern eenmaal begrijpt. Met een paar heldere vuistregels en een simpel geheugensteuntje kun je voortaan zelfverzekerd kiezen tussen hen en hun, of je nu een brief, blog of verhaal schrijft.
de kernregel: lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
De belangrijkste vraag is altijd: welke functie heeft het woord in de zin? Gaat het om een lijdend voorwerp of om een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel? Dat klinkt misschien taai, maar met voorbeelden zie je het verschil snel.
hen als lijdend voorwerp
Je gebruikt hen als het verwijswoord het lijdend voorwerp is. Het lijdend voorwerp is datgene of diegene waarop de handeling gericht is. Je kunt vaak vragen: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp?
Voorbeelden:
Ik zag hen op het station.
De juf riep hen naar binnen.
We hebben hen uitgenodigd.
In al deze zinnen zijn hen de mensen die worden gezien, geroepen of uitgenodigd. Ze doen zelf niets; er wordt iets met hen gedaan. Dat maakt hen het lijdend voorwerp.
hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
Je gebruikt hun als het verwijswoord het meewerkend voorwerp is zónder voorzetsel. Het meewerkend voorwerp is degene voor wie of aan wie iets gebeurt.
Voorbeelden:
Ik gaf hun een boek.
Hij vertelde hun een geheim.
We wensten hun veel succes.
Hier kun je steeds vragen: aan wie? of voor wie?. Het antwoord is dan hun. Let op: er staat geen voorzetsel direct voor hun.
hun of hen na een voorzetsel
Na een voorzetsel kies je altijd voor hen. Dit is een aparte regel die veel twijfel kan wegnemen. Zie je voor het woord hen/hun een voorzetsel zoals aan, voor, met, bij, tegen of zonder? Dan is de keuze simpel: het wordt hen.
Voorbeelden:
Ik gaf het boek aan hen.
We liepen met hen naar huis.
Ze spraken zonder hen verder te helpen.
Ook als die mensen in feite een meewerkend voorwerp zijn, blijft de regel: staat er een voorzetsel voor, dan schrijf je hen.
een eenvoudig geheugensteuntje
Twijfel je tijdens het schrijven, dan kun je een kort stappenplan in je hoofd houden. Vraag je eerst af of er een voorzetsel voor staat. Is dat zo, dan kies je automatisch voor hen. Is dat niet zo, kijk dan of de personen iets ondergaan of juist iets krijgen of ervan profiteren. Ondergaan ze de handeling, dan is het lijdend voorwerp en schrijf je hen. Krijgen ze iets, dan is het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en schrijf je hun.
Hoe vaker je bewust oefent met zinnen, hoe sneller dit gevoel vanzelf gaat werken. Je ontwikkelt een soort taalspier die je tijdens het schrijven als vanzelf in de goede richting duwt.
schrijf met aandacht, niet met angst
Veel schrijvers raken geblokkeerd door angst om fouten te maken, zeker bij lastige kwesties als hen en hun. Het helpt om te beseffen dat zelfs ervaren taalprofessionals soms moeten nadenken. De kunst is niet om nooit meer te twijfelen, maar om te weten hoe je de twijfel kunt oplossen.
Door rustig naar de functie van het woord in de zin te kijken, kies je stap voor stap de juiste vorm. Zo blijft schrijven wat het hoort te zijn: een liefdevolle manier om jouw gedachten in heldere taal met anderen te delen.